Derasja voor de parasja Beresjiet
50-jarig huwelijksjubileum van Bob en Gonnie
Zojuist lazen we de eerste afdeling van het nieuwe jaar en van de nieuwe cyclus van Thoralezingen – de sidra Beresjiet, kortweg het scheppingsverhaal met de schepping van de mens. De laatste zin die we lazen klinkt nog na in mijn hoofd – wajihjoe sjneihem aroemiem, ha-adam we-iesjto, we lo jitbosjasjoe (Ber. 2:25) – en beiden waren naakt, de man en zijn vrouw; zij schaamden zich echter niet voor elkaar.
Nou daar wil ik het vandaag toch maar liever niet over hebben.
Laat ik het dan liever hebben over hfd 2 vers 18 – ‘Wajomer haSjem Elokiem: ‘lo tov hejot ha-adam lewado; e-essee lo eezer kenegdo.’’ ‘En de Here God zei: ‘het is niet goed dat de mens alleen is; Ik maak hem een gezel die bij hem past.’’ Leuk detail voor hen die ook meerkleurige samenlevings-vormen in de bijbel terug wil zien: Thora gebruikt voor het woord gezel, partner, hulp, het woord ‘eezer’ – de mannelijke of ook wel neutrale vorm.
Thora stelt hier dat de mens weliswaar heel goed op zijn eigen een goed leven kan leiden, maar benadrukt toch dat het vinden van een partner in life wel zo aangenaam kan zijn. Door in het leven met een partner verder te willen gaan stapt een mens een wezenlijk andere levensfase binnen. Door het scheppen van een vrouw laat de Thora de mens pas de sociale geschiedenis beginnen. De mens is alleen maar in staat zijn rol in de wereld te vervullen in samenwerking met anderen. Eenzaamheid daarentegen kan een mens hulpeloos maken. Hier zien we een vrouw meer zijn dan slechts een tegenspeler van de man. Als zijn rib – beter is: als zijn zijde, aan zijn zijde, is zij deel van hem, deel van zijn gestel en zonder haar is hij eigenlijk incompleet. In de Talmoed (TB Jebamot 63A) staat: ‘een man is pas een man als hij een vrouw heeft.’ In 2016 willen we deze passages vaak graag wat gender-neutraler zien, net zoals we de bijbel een nogal man-georiënteerd boek vinden, maar het idee an sich is het overdenken waard.
Dat God de mens aan het eind van het scheppingsverhaal creëert, geeft aan dat God Zijn schepping met een bewust masterplan in de hand uitvoert. Dat plan wordt vanouds gezien zijnde de Thora. Daarin lezen we voortdurend dat de schepping niet slechts bestaat om te bestaan, een toevallige explosie uit het niets van materialen en alles en iedereen moet er het beste maar van zien te maken, of trekt zelfs zijn eigen plan, maar met een moreel doel dat een aanvang neemt met de schepping van de mens. De mens komt ten tonele nadat al het andere al geschapen is. Hij is de kroon op Gods schepping. De mens wordt geschapen naar Gods gelijkenis. Hiermee krijgt de mens direct een bijzondere status in de hele schepping. Want met het beheer van de hof van Eden en later het land bewerken en voor de schepping zorgen, wordt de mens partner in Gods werk. Bijna als God gelijk, lezen we in psalm 8:6. Het lijken op God geeft ook een groot moreel potentieel aan. De natuur van de mens is radicaal anders dan die van God, maar de mens is in staat Gods handelen te benaderen. Zijn liefde, zijn genade, zijn rechtvaardigheid liggen ook in onze hand. De mens wordt pas echt een mentsch wanneer hij probeert te zijn als God. Dat de mens God gelijkt krijgt nog een derde en misschien wel belangrijkste betekenis: het benadrukt het heilige en het waardige van de mens, niet slechts van hen die al omhoog zijn gevallen, maar van iedere mens. Ieder mens is daarin gelijk. Rabbijn Leo Baeck, de Duitse opperrabbijn al voor én ook ten tijde van het nazibewind, schreef in 1922: ‘Boven alle onderscheid tussen rassen en naties, kasten en klassen, heersers en dienaren, gevers en ontvangers; boven alle onderscheid ook wat betreft gaven en talenten bestaat één zekerheid: De Mens. Ieder die als mens geboren is en dus dit imago draagt is zelf de openbaring van menselijke waardigheid. Alles wat aan die menselijke waardigheid van iemand iets afdoet, komt, omdat wij mensen iets niet goed doen.’ Hoe waar zijn die woorden nog steeds.
Zes keer staat er in het scheppingsverhaal dat God zijn schepping ‘Tov’ - ‘Goed’ vond; nadat de mens is geschapen heet het zelfs ‘zeer goed;’ tov meod.’ Bestaan is beter dan niet-zijn; orde is meer dan chaos; het bestaan van de mens, met al zijn sores, een zegen voor zichzelf, voor de schepping en voor God. Het is de opdracht van de mens God als Schepper bij te staan in zijn Schepping, door als zijn mede-werker te bouwen aan het weer perfectioneren van de schepping en het bestaan.
Nog een paar woorden wil ik wijden aan de haftara van vandaag, de profetenlezing van Jesaja (42:5 – 21 en 61:10 en 62:5), die zo mooi werd gelezen door Annemiek. Aan het eind gaat het over het land Israël en de stad Jeruzalem.
Jesaja 61:10 zegt: Ik vind grote vreugde in de Eeuwige
Mijn hele wezen jubelt om mijn God.
Hij deed mij het kleed van de bevrijding aan
Hulde mij in de mantel van de gerechtigheid
Zoals een bruidegom een kroon opzet,
Zoals een bruid zich tooit met haar sieraden.
62:5 zoals een jongeman een meisje tot vrouw neemt
Zo zullen jouw zonen jou ten huwelijk nemen
En zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid
Zo zal je God zich over jou verheugen.
Gonnie, Bob, kinderschaar mag ik wel zeggen, familie, vrienden en kennissen. Zowel in de Thora-afdeling van deze week als in de haftara van vandaag, die niet met moeite en zorg voor vandaag uitgekozen zijn, maar gewoon op het leesrooster staan, wordt verteld wat ik niet mooier kan verwoorden. ‘Zing voor de Eeuwige een nieuw lied; laat zijn lof klinken van de einden der aarde. (Jes. 42:10)’ Iedere mens is uniek en moet met het leven doen waartoe hij of zij in staat is gesteld. Vijftig jaar zijn jullie nu getrouwd, waarvan al weer vijf jaar geleden ook onder de choepa. Mazal tov. Kijk om je heen en voel de Sjechina. Kijk om je heen en zie de zegeningen van je leven. We zien vandaag een grote familie, een prachtig koor, maar liefst drie kehillot hier vertegenwoordigd, veel vrienden, mensen waarvoor jullie je inzetten, letterlijk bechol lewawecha oewechol nafsjecha oebechol me’odecha. Met heel je hart, met heel je ziel en met alles waartoe je in staat bent. Namens de drie gemeenten hier bij elkaar denk ik te kunnen zeggen dat we jullie samen nog heel veel goede en gezonde vreugdevolle jaren samen wensen. Tot 120 jaar, minstens, met ons allen als getuigen. Ken jehie ratson; ad mea we-esriem sjana, wenomar: omein.
Deventer, 27 tisjri / 29 oktober 2016
Bert Oude Engberink