Joodse verhalen - onderweg en op weg
Vanavond staan we weer aan het einde van Jom Kipoer. Zometeen zal de sjofar weer klinken voor de laatste keer, en wij gaan terug van het heilige naar het gewone. We maken havdala aan het eind van Jom Kipoer, voordat we aanbijten, en markeren daarbij een scheidslijn tussen het heilige en het gewone.
Maar het einde van iets moet het begin van iets anders betekenen. Het einde van Jom Kipoer, waarin wij ons zeker deze laatste 24 uur hebben afgescheiden van het drukke sociale en commerciële bestaan rondom ons, betekent dat wij weer opnieuw beginnen met een leven in die wereld, en met dat nieuw begin, staan wij ook voor keuzes hoe wij daarin ons Jodendom beleven. Ik wil dit illustreren met verhalen uit twee totaal verschillende milieus.
Toen ik in Nieuw Zeeland woonde, was ik altijd verbaasd over hoe Joodse mensen uit Europa daar, in de 19e eeuw, hun leven vormden. Na te emigreren, en weken op een schip zich te verplaatsen naar de andere kant van de wereld, leefden ze soms als enige Joodse familie op een plek – het platteland, een dorp of kleine stad. Emigratie betekende meestal nooit weer je familie, of je oude kille weer zien, het einde van een bestaan dáár en het begin van een leven híér. Het zou gemakkelijk geweest zijn voor deze emigranten om te integreren, of op zijn minst seculier te worden en je Jodendom te laten verwateren.
En toch, keer op keer, kwam ik sporen van het Jodendom tegen, en geschiedenis die duidelijk aangaf dat ook als enige Joodse familie tussen anderen met of zonder een ander geloof, of soms alleen op het platteland, deze mensen zicht hechtten aan hun Jodendom. Uiteindelijk waren sommigen, met de komst van andere Joden, pioniers van een kleine kille, maar op veel plekken zie je nu nog dat hun Joods leven een indruk maakte op de samenleving. Een heen-en-weer van brieven over Joodse thema’s, gevraagde adviezen van rabbijnen in Australië of Engeland, en andere schriftelijke geschiedenis in stadsarchieven, geven aan hoe belangrijk het Jodendom voor deze mensen bleef, ook duizenden kilometers verwijderd van ander Joods leven. Zij creëerden hun Joods leven zo goed mogelijk op de plaats van hun bestaan! Op een nieuwe plek, met de Tenach, een siddoer en misschien een deel van een Talmoed in hun bagage, moesten ze creatief zijn om Joods te zijn.
Dan een ander verhaal, een andere tijd, een ander land. Ik ben altijd al geraakt door het verhaal van Franz Rosenzweig, de leraar beroemd geworden door het stichten van het Freies Jüdisches Lehrhaus in Frankfurt in 1920, en zijn schrijven, vooral het monumentale werk Der Stern der Erlösung (De Ster van Verlossing). Als Jood geboren, in een liberaal gezin waar niet veel werd gedaan aan actief Jodendom, voelde hij de druk van antisemitisme dat in Duitsland heerste in de 19e en vroeg-20ste eeuw, waardoor Joden werden uitgesloten van bepaalde functies en waar Joods-zijn beperkingen opliep in de samenleving. Na veel discussies met vrienden en neven die zich hadden bekeerd tot het Christendom, niet altijd uit religieuze maar soms ook uit sociaal-economisch overwegingen, besloot hij dit ook te doen. Maar op Jom Kipoer dacht hij nog eenmaal naar sjoel te gaan, voor welke reden dan ook. Daar, op die dag, beleefde hij “iets,” dat hem overtuigde om absoluut de stap uit het Jodendom naar het Christendom niet te maken, iets dat hem in die dag zo raakte, dat de rest van zijn korte leven – hij stierf in 1929 aan de gevolgen van ALS - daarna doordrenkt was met Joods-zijn. Het word gezien in alles wat hij doceerde en schreef. Samen met Martin Buber, werkte hij aan een vertaling van Tenach in het Duits, en hij begon een filosofische theologie te ontwikkelen die nog steeds een basis is van veel discussies over Jodendom en Joods zijn in de moderne tijd. Zijn Lehrhaus is de basis van veel leerhuizen die zijn ontstaan tot vandaag de dag.
Rosenzweig, beïnvloed door Jehuda Halevi (wiens Ja Sjimcha wij ook in de Neïla dienst zingen) vertaalde veel van de gebeden en gedichten van deze middeleeuwse Spaans-Joodse denker. Net als Halevi is hij een baäl tesjoeva geworden en heeft hij een bewuste terugkeer naar het Jodendom gemaakt. Hij werd, op een bepaalde manier, door zijn transformerende ervaring, een stem in het Joodse Duitsland van de jaren '20 van de vorige eeuw, die mensen terug riep naar hun roots, de essentie van hun Joods bestaan.
Wat is dat “iets” dat Rosenzweig raakte, en dat Joodse emigranten ver van huis in hun Joods leven hield en noch houdt? Wat is dat “iets” dat ons raakt, dat ons aanmoedigt om verder en dieper te gaan in ons Jodendom? Voor sommigen is het wat wij De Eeuwige noemen, voor anderen een gevoel, en nog voor anderen iets dat gebundeld is in traditie en liturgie maar ook in wat wij daar uit putten dat ons leven geeft. Er is in dit proces een kwaliteit van spirituele ervaring die wij niet altijd begrijpen, en ook niet kunnen analyseren. Maar wij weten ergens in het diepste van ons bestaan dat het belangrijk is en dat ons verandert, laat groeien en volmaakt laat voelen. En dat is iets heel persoonlijks en heeft soms geen grote Joodse massa om ons heen nodig, mooi als dat kan zijn.
Franz Rosenzweig ontdekte iets dat voor hem belangrijk werd en hij sprak hierover bij het openen van het Lehrhaus in 1920. “Een nieuwe manier van “lernen” staat op het punt geboren te worden – of beter, is al geboren… Het is een leren dat niet zoals vroeger, begint met de Tora en naar het leven leidt, maar andersom: vanuit het leven, uit een wereld die niets weet – of doet alsof zij niets weet – van de Leer, terug naar Tora… Wij allen, voor wie het Jodendom, het Jood zijn, opnieuw de spil van het leven is geworden (…) beseffen dat wij in ons leven als Joden niets moeten opgeven of verloochenen, maar alles moeten terug brengen naar het Jodendom… En om er alle vertrouwen in te hebben dat de hart van het leven een Joods hart is”. In essentie zegt hij – je bent Joods, begin er iets mee te doen!
Er is soms een gedachtegoed, deels geforceerd door het trauma van de Shoa, maar ook deels door waar wij wonen, dat Joods leven minimaliseert buiten misschien Amsterdam, of grote plekken in de wereld waar een bruisend Joods leven gevonden kan worden. En soms krijg je de indruk dat, voor sommige mensen in het westen van Nederland b.v., Twente ergens achter Moskou ligt (en Bad Bentheim misschien in Siberië)! Maar ons Joods leven wordt niet bepaald door Jerusalem, of Antwerpen, of inderdaad Amsterdam. Onze voorzitter Bert zinspeelde hier al op in zijn droosje aan het begin van Jom Kipoer. Wij zijn voor ons het centrum van de Joodse wereld. Wij bepalen hoe het Jodendom in ons eigen leven, en in de samenleving hier beleefd wordt. En hoe dat gebeurt is een van de grote keuzes waar wij weer voor staan aan het eind van deze Jom Kipoer en het begin van het gewone.
Met welke kawwana, onze intentie, gaan wij de wereld weer in? Ik heb het al een eerder gezegd - wij zijn, in feite, eindeloze mogelijkheden, ook Joodse mogelijkheden. Maar wat dat betekent is dat wij “doen-” mensen zijn en moeten zijn.
Kijk eens naar onze kille:
- in plaats van verouderen, zijn wij aan het verjongen (al worden een aantal van ons ouder!)
- wij hebben de mogelijkheid in de komende jaren om bar-en bat mitwa’s te vieren
- Wij vieren choepot en 50-jaar huwelijken met diensten en feesten in de Joodse traditie
- wij hebben de intelligentie om ons te verdiepen in het Jodendom door b.v. een sijoem bij
Bettina thuis, of een avond in het Leerhuis, een sjioer na een sjabbatdienst of gewoon een
avond of dag samen rondom een Talmoed of Tora thema
- wij hebben de mogelijkheid om Tora-gastvrijheid uit te oefenen door mensen uit te
nodigen om erev Sjabbat thuis samen te vieren in plaats van alleen te zitten
- samen vieren wij vele keren per jaar Sjabbat met diensten en lernen
Je kan, in essentie, Gods-alleen zijn in Jerusalem of midden in Joods-Amsterdam, en totaal Joods zijn in Twente (al moet je misschien voor sommige praktische dingen even ergens anders terecht – maar je weet wel wat ik bedoel)! Want uiteindelijk moet Joods-zijn meer zijn dan bestaan. Als het Jodendom een “doe-” religie, of een “doe-” iets is, dan betekent dat, dat wij bezig zijn. Dat is onze uitdaging, dat is onze taak.
Ik wens u allen G'mar Chatima Tova – mag u ingeschreven zijn voor een goed jaar in het Boek des Levens.
Wilhelmina Hein - Neïla, Jom Kipoer - 10 tisjri 5777 / woensdag 12 oktober 2016