“Horen wij en staan wij open?”
Vandaag staan wij weer aan het begin van een nieuw jaar in de Joodse jaartelling en ook aan het begin daarmee van de dagen van inkeer of reflectie – dagen die wij in het algemeen gebruiken om op verschillende niveaus naar ons leven te kijken. Wij blazen op de sjofar. De grote middeleeuwse Joodse geleerde Maimonides, de Rambam, schreef dat dit geluid bedoeld is om "Alle mensen uit hun slaap te wekken; zoek je wegen en bewerk ze in berouw.” (Rambam, Wetten van Bekering 3: 4). Rosj haSjana - een dag waar wij, met de klank van de sjofar, attent worden gemaakt op relationele dingen en aangemoedigd worden tot zelfreflectie.
De essentie van hoe wij als Joden in het leven staan, is misschien best beschreven in het woord Sjema! Luister! En een aantal weken geleden was het Sjabbat Re’ee – ook zo’n woord dat ons maant tot inzicht, en daardoor veel meer betekent, net zoals Sjema, dan gewoon horen. En aanstaande Sjabbat, Sjabbat Sjoeva… een terugkeren, een dieper inzicht in wat anders kan en moet. Luisteren, echt luisteren, , vooral in deze drukke wereld van media, sms’jes, apps en wat nog meer, is een intieme kunst. Ergens, om echt te luisteren, moet je niet alleen tijd nemen, maar ook echt aandacht besteden en open staan om echt te horen. Een vriendin van mij dacht dat ze luisterde, maar ontdekte dat, terwijl iemand met haar sprak, zij al bezig was in haar hoofd met haar eigen verhaal, en haar gesprekspartner niet echt hoorde. Het resultaat was het langzame vervreemden of verwateren van een paar vriendschappen. Mijn vraag voor mijzelf, toen ik dit hoorde was, hoe kan ik ruimte en stilte creëren in de dagen van inkeer om (weer) te (h)erkennen wat echt belangrijk is? En hoe kan ik echt luisteren, zonder meteen te beoordelen?

foto: www.myjewishlearning.com
Vandaag lazen wij het verhaal van Avraham, Sara en Hagar – een heel menselijk verhaal (want hoe heilig ook Thora is, de levens van de aartsvaders- en moeders zijn heel menselijk) een verhaal waar, voor mij, Avraham er altijd een beetje als een slappeling uit komt, gedwongen om Hagar en haar zoon – zijn zoon – een wisse dood in te sturen omdat het Sara niet bevalt haar en haar zoon in de buurt van hen te hebben. De Eeuwige moet erbij komen om Avraham gerust te stellen over zijn zonen. En uiteindelijk maakt niet Avraham, maar de Eeuwige het goed en redt Hagar, die uit het verhaal verder verdwijnt. En als je goed even stil wil staan, blijven er toch de vragen van wie was nou echt aan het luisteren, waarom droeg Avraham geen verantwoordelijkheid; waarom, als we de fout in gaan, moeten we hopen dat de Eeuwige het goed maakt. Daarom hebben wij de dagen nu, van inkeer, van reflectie, zodat wij de zaak in handen kunnen nemen als mensen die verantwoordelijk zijn voor onszelf, voor onze medemens, voor onze aarde.
En ook in het verhaal van Channa zien wij hoe een “closed mind” en vooroordelen, een luisterend oor en een open hart kunnen belemmeren. In een recent artikel van dr. Tova Hartmann, van het Hartmann Instituut in Jerusalem, nam zij de Haftara indeling, het verhaal van Channa, onder de loep.
Zij schrijft: “De manier waarop haar man reageert op haar tranen van wanhoop over haar onvruchtbaarheid - "Ben ik niet meer toegewijd aan u dan tien zonen?" - maakt duidelijk dat hij haar niet goed hoort of haar ellende echt voelt (het gaat niet over hem!)” En Elkana, zo merk ik, grijpt ook niet in om de pesterijen van Penina, waar Chana constant slachtoffer van is, te voorkomen.
Tovah Hartmann gaat door en schrijft: “Hij mist inzicht en uit zijn reactie begrijpt ze dat ze beter voor zichzelf kan bidden. We moeten ons voorstellen wat ze dacht of misschien tegen hem had willen zeggen. De enige tekst die ons iets biedt is dat ze na de opmerking van Elkana opstaat en naar (het heiligdom) gaat om te bidden” (1 Samuël 1: 9-11).
“En Eli, de hogepriester die werkt bij Sjilo, zit gewoon naar haar te kijken (1: 9). Misschien houdt deze verrassende, schijnbaar onnodige mededeling dat “de priester Eli op de stoel bij de deurpost van de tempel van de Eeuwige zat,” in dat hij anderen veroordeelt. Als dat zo is, is hij een slechte rechter - hij beoordeelt Channa ten onrechte dronken als gevolg van haar 'anders' - ongeschreven, ongeremde - vorm van gebed. Dit verraadt zijn enge en rigide begrip van hoe een persoon God moet benaderen. Het ontbreekt hem aan religieuze verbeeldingskracht - een gevoel van mogelijkheid dat verder gaat dan de reeks bestaande rituele opties. Vanwege dit onvermogen om zich religieuze praktijken voor te stellen boven het bekende, beoordeelt hij Channa zeer snel, hard en ongepast.”
“Maar Channa is niet bang of geïntimideerd door Eli; ze laat hem zien dat hij haar verkeerd heeft begrepen en verkeerd heeft beoordeeld (vss. 15-16), en hij aanvaardt haar oprechte verklaring, en stuurde haar zelfs weg met een opmerkelijke (en uiteindelijk succesvolle) zegen (v. 17): “Ga dan in vrede en moge de God van Israël je toestaan wat je van Hem hebt gevraagd.”[6] Dit vers zou een andere reden kunnen weerspiegelen waarom we deze haftara op Rosj Hasjana lezen. We willen niet alleen Chana navolgen, maar ook de priesterlijke figuur die kan horen wanneer hij een fout heeft gemaakt, zelfs over het oordelen van een eenvoudige vrouw.”
In een siddoer die ik jaren geleden van Kehilla Beth Mishpachah in Washington kreeg toen ik op een vrijdagavond aanwezig was met studenten, stond het volgende gedicht (losjes vertaald):
Het Jodendom begint met de mitswa “Sjema Jisrael” – Hoor o Israël!
Maar wat betekent het om echt te horen?
De man die aanwezig is bij een concert
maar met het hoofd in zijn werk zit
Hoort – maar hoort niet echt.
De vrouw die naar het journaal luistert
maar alleen denkt over hoe het nieuws haar zaken beïnvloedt,
Hoort, maar hoort niet echt.
De persoon die door een hagen van vogellied loopt
en alleen denkt hoe snel hij thuis kan komen,
Hoort, maar hoort niet echt.
De mens die een gemeente hoort zingen
maar niet aangemoedigd voelt om mee te bidden,
Hoort, maar hoort niet echt.
De mens die de woorden van Thora hoort
en denkt dat het voor iemand anders is,
Hoort, maar hoort niet echt.
De man of vrouw die de woorden van een kind hoort,
of van een vriend, of minnaar,
en niet bewust is van de urgentie van wat gezegd wordt,
“Zie mij, help mij, sta mij bij”
Hoort, maar hoort niet echt.
De persoon die de stille kleine stem van geweten hoort,
maar die die stem verstikt en zegt, “ik heb al genoeg gedaan,”
Hoort, maar hoort niet echt.
Een Chassidische Rebbe vroeg een keer aan een van zijn studenten, “hoe gaat het met Joseef?” De student zei dat hij dat niet wist. “Wat!”, zei de Rebbe, “Je weet niet hoe het met hem gaat? Jullie bidden in dezelfde sjoel, jullie studeren hier dezelfde teksten, je dient dezelfde God, je zingt samen dezelfde niggoeniem, en je durft mij te vertellen dat je niet weet hoe het met Joseef gaat, of hij in goede gezondheid verkeert, of hij hulp, advies of troost nodig heeft?”
In deze dagen voor Jom Kipoer, sta ik voor de vragen, wat verwacht ik van mijzelf en wat wordt er van mij verwacht? Wat is mijn levensopdracht? Hoe sta ik in het Jodendom van vandaag? Wat is mijn opdracht? Hoe leef ik met integriteit? Stop ik genoeg om te luisteren, ook in de drukste momenten van deze periode, en niet alleen luisteren, maar soms actie ondernemen dat recht doet? En andersom, wat kan ik van anderen verwachten? Word ik soms gehoord? Soms kunnen we vragen: “Ziet u mij?”
Ik vermoed dat onze levensopdrachten heel uniek en individueel zijn. Maar ook als kille hebben wij die opdrachten. Wij kunnen in deze dagen beoordelen, hoe klein dan ook, hoe wij in het komende jaar zijn, en hoe wij het leven van anderen, en ons eigen leven, kunnen verrijken. Is onze deur wijd genoeg om allen die zoeken, welkom te heten, maar smal genoeg om de negatieve kanten van menselijkheid tegen te houden? Is onze synagoge, voor allen die binnenkomen, de deuropening naar een rijker en meer betekenisvol leven? Dat moeten levensvragen zijn waar wij ons net zo veel, als met onze eigen vragen, mee bezig houden.
Mag het voor mij, en allen die ik raak, de komende dagen een periode zijn waar we steeds weer stilstaan bij het wonder van het leven, het wonder van wie wij zijn, en samen verder op weg gaan. Ik wens u allen Lesjana tova oemetoeka.
Wilhelmina Hein, 30 september 2019 / 1 tisri Rosj haSjana 5780