Tehiliem/Psalm 139:11-12
יא וָאֹמַר, אַךְ-חֹשֶׁךְ יְשׁוּפֵנִי; וְלַיְלָה, אוֹר בַּעֲדֵנִי.
יב גַּם-חֹשֶׁךְ, לֹא-יַחְשִׁיךְ מִמֶּךָּ:
.וְלַיְלָה, כַּיּוֹם יָאִיר-- כַּחֲשֵׁיכָה, כָּאוֹרָה
va·'o·mar ach-cho·shech ye·shu·fe·ni; ve·lay·lah o·r ba·'a·de·ni.
gam-cho·shech lo-yach·shich mim·me·cha
ve·lay·lah kai·yom ya·'ir; ka·cha·shei·chah ka·'o·v·rah.
“Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken, het licht om mij heen veranderen in nacht,’ ook dan zou het duister voor u niet donker zijn –
de nacht zou oplichten als de dag, het duister helder zijn als het licht.”
Daar zitten we dan aan het begin van Rosj haSjana, in een beperkte ruimte, met een beperkt aantal, en met beperkingen van diensten, zingen, aanraken, omhelzen – alle dingen die wij zo dierbaar houden, vooral in deze tijd van het jaar.
Drie jaar geleden schreef ik in een droosje voor Rosj Hasjana het volgende…
“Weer is een jaar voorbij en een nieuw jaar begint. Voor ons in Nederland, een jaar van ja, bezuinigingen. Voor Israël, een jaar van uitdagingen en misschien nog moeilijker tijden. Voor ons als Joden, ook in Nederland, soms ook moeilijk…. En dan hebben we het nog maar over de maatschappij, de samenleving! Ook persoonlijk merken we veranderingen waar we niet altijd vreugdevol van zijn!... We voelen ons soms meer beperkt, niet alleen door de samenleving, maar ook soms door leeftijd of het leven zelf.”
Wie dacht ooit dat het nog moeilijker kon, dat wij nog meer beperkt zouden zijn? “Tot zover een droevig verhaal”, zei ik toen,“maar daar houdt het nu juist met Rosj haSjana niet op. Want er is meer! Het is een nieuw jaar. We krijgen weer de kans om het anders te doen en te beleven. We hoeven de status quo niet altijd te accepteren.” (Eind citaat)
Ik dacht nooit dat ik, na de hoopvolle brief die ik met Pesach schreef over de Joden in 19e -eeuws Nieuw-Zeeland die veel in afzondering leefden, ik ook tijdelijk in een soort dip zou belanden met geen Haaksbergen, geen laajnen, geen diensten, geen knuffels, geen lekker nasjen na de dienst en…ja, noem het maar op! Vooral die eerste maanden in lockdown. De donkere kant van alles. Het duister, soms ook in de ziel en geest. Die momenten van teveel alleen zijn, waar soms moderne elektronica niet helpt om de contacten te sterken, hoe je ook probeert. Het missen van intieme studie momenten, samen lernen rond een tafel. Of op sjabbat heel vroeg (voor mij) in bus 51 te stappen, zodat de sjoel warm (of koel) en welkom was, en de koffie klaar stond. Wat zijn het dan de simpele, praktische dingen die je mist!
Wij hadden toen, als kille, bij de pakken kunnen neerzitten, vooral toen het zo kort voor ons altijd-feestelijke seider, begon. “Ach ja, wij zijn ook slachtoffers! Oyvey!!!” Maar nee. Het anders doen. Het anders beleven. Wij bleven in contact met elkaar, beurden elkaar op uit die donkere momenten een beetje het licht in. Het bestuur besloot binnen de regels, toen het weer kon, creatieve avonddiensten te houden in een grotere ruimte waar, hoe fysiek beperkt ook, iedereen een kans krijgt om ergens aanwezig te zijn. En het bestuur besloot, met deze feestdagen, om mogelijkheden te bieden, om via Zoom, bij ander gemeenten - niet alleen binnen de LJG - te genieten van diensten voor de feestdagen – iets dat in Joods Nederland heel ongewoon is, de erkenning dat er legitiem Joodse mogelijkheden zijn buiten onze eigen, soms geïsoleerde kringetjes. Een nieuwe manier van samenwerken waar de focus ligt op de mens, hoe belangrijk het is om spiritueel die connecties te kunnen maken, om elkaar tenminste te zien, al is het via internet!
En daarom vanavond, aan het begin van dit jaar, waar we misschien alleen in onze gedachten, of via een internetverbinding de sjofar horen klinken, wil ik aandacht besteden aan het feit dat die klanken ons er ook aan herinneren dat er altijd de mogelijkheid voor licht is, en dat het licht, en het donker, in balans, soms allebei nodig zijn, de een om dieper in onszelf te gaan, de ander om hoop te geven. De sjofar roept ons tot inzicht, niet alleen in de feestelijkheden van het licht, maar ook tot bezinning in de stille momenten.
In het scheppingsverhaal zien we dat de Eeuwige niet alleen het licht observeerde, maar toen God zowel de avond als de ochtend zag, het afwisselende ritme van donker en licht, dat God zag dat het goed was. Duisternis maakt deel uit van de natuurlijke gang van zaken. Onze Tora vertelt ons dat we uit de duisternis zijn voortgekomen: (Ve-ha'aretz hayta tohu va-vohu, ve-hoshekh al p'nai t'hom ...) “de aarde was ongevormd en leeg, met duisternis over het oppervlak van de diepte”... (Beresjiet 1:2); (va-yavdayl Eloheem bayn ha'or u-vayn ha'choshech) “en God scheidde het licht van de duisternis” ( Beresjiet 1: 4). God vernietigt de duisternis niet, maar die wordt teruggetrokken, gescheiden, om het licht en het duister bloot te leggen, elk op zijn eigen tijd en plaats.
In zijn boek “Walking with the Light” spreekt Rabbijn Jonathan Wittenberg over de eerdergenoemde psalm en zegt… “veel later, toen ik dit dieper studeerde realiseerde ik dat in Psalm 139 (een deel van het) vers, ‘het licht om mij heen veranderen in nacht’ ook vertaald kan worden in het omgedraaide, ‘de nacht om mij heen veranderen in licht’. “Door onze daden, en ons geloof”, zegt hij, “kunnen wij het donker illumineren óf het daglicht zelf in een donkere kerker laten veranderen.”
In het Jodendom heeft duisternis eigenlijk nooit een grote religieuze betekenis gehad. De Psalmen b.v. staan vol van verzen over licht zoals in Psalm 119:105 “Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad”. Het gordijn van duisternis en mist is de kelipah (schil of schaal). En voor zover licht een rol te spelen heeft, is het, zoals de Sefer Yetzirah, een 3e -eeuws boek over de schepping beschrijft, dat "het bestaan van duisternis licht onderstreept, benadrukt het verlangen ernaar." Licht als een positief symbool is zo wijdverbreid in Bijbels Hebreeuws dat verlossing, waarheid, gerechtigheid, vrede en zelfs het leven zelf "schijnen", en hun openbaring wordt uitgedrukt in termen van de openbaring van licht. De Baal Shem Tov vertelt dat het woord voor licht in de Gematria, hetzelfde getal heeft als het woord geheim. Is licht het geheim dat er is op de meest onverwachte en verrassende momenten?
En toch is het donker niet zoals wij soms denken, alleen negatief of slecht. “Er zijn momenten waarop we het donker nodig hebben” zegt Wittenberg, “en er zelfs naar verlangen, dat we de dekens over ons hoofd trekken en troost en rust zoeken om het voortdurende indringen van het leven (even) buiten te houden, zodat we onszelf opnieuw kunnen ontdekken in die warmte en privacy”. Wij hebben allen in ons dagelijks leven licht én donker nodig. Licht voor ons lichaam en onze geest, en om de dagelijkse dingen te doen. Donker zodat wij kunnen herstellen via slaap en rust. Niemand kan dagenlang alleen in licht of donker leven – dat verstoort de balans.
Wij horen veel dat het Jodendom een “doe” religie is. Wij denken aan “doen” als altijd iets positiefs doen, bezig zijn, er aan werken. En ja, in ons leven, net zoals we op een bepaald moment toch uit bed stappen, zijn de rituelen die wij volgen heel belangrijk. In de donkerste momenten, toen ik geen zin had, om dan toch stilletjes met het ochtendgebed te zitten, doet dat iets. Het verandert mijn perspectief, en misschien ligt daar dat geheim, dat licht er is, ook in de donkerste momenten. Soms misschien moeten we het zelf oppakken, en terwijl wij dat doen, merken wij dat er op een mysterieuze, wonderbaarlijke manier, toch weer licht is – soms een klein puntje - waar ons denken, doen en meeleven transformeert.
Wat dan is onze taak in deze rare periode? Kunnen wij onszelf permissie geven om soms met het hoofd onder de deken te liggen? Zien wij dat licht in onszelf? Zien wij het in elkaar? Durven wij elkaar steeds te zoeken als het even donker is? Durven wij met iemand te staan in hun momenten van donker, en geven wij onszelf, en elkaar, permissie om ook donker te beleven, terwijl wij een hand van licht uitreiken? Wij zijn “verlichte” mensen, niet omdat er een historische Verlichting was 200+ jaren geleden, maar omdat het Licht in ons leeft. Wat zullen wij er mee doen?
De dichter Jehoeda Halevi verwoordde het in een van zijn gedichten zo goed. Hij stelt een vraag en zit zelf met de vraag of God, en Gods licht, te hoog gegrepen is. Maar in zijn doen, in de eerste stap nemen, vindt hij plotseling het antwoord. Ik wil met een deel daarvan eindigen vanavond:
O God, waar zal ik u vinden? Uw plaats is hoogverheven en versluierd,
En waar zal ik u niet vinden? Uw aanwezigheid vult heel de aarde.
Uw nabijheid heb ik gezocht.
Toen ik op weg ging naar u toe
Vond ik u op weg naar mij.
Ik wens ons allen hoop, inzicht, en het mysterie en wonder van de Ene die ons behoudt in donker en licht.
Lesjana tova oemetoeka.
Wilhelmina Hein, 18 september 2020 / 1 tisjri 5781