De mens hoort God in al wat Hij doet na te volgen. Zo leert onze traditie ons dat. Zo lazen we dat vandaag in de sidra.
Wat verlangt God hier dan van ons? In Dew. 10:12 staat: ‘Wat vraagt de Eeuwige, je God, anders van je dan ontzag te hebben voor de Eeuwige, je God, om je levensweg te gaan geheel volgens zijn richtlijnen, om van hem te houden en om de Eeuwige, je God, met heel je hart en heel je ziel te dienen. Om je stipt te houden aan de geboden van de Eeuwige en aan Zijn wetten, die ik jullie vandaag gebied, voor jullie eigen bestwil.’
En in vers 16: ‘Oe-maltet et orlat lewawchem – Besnijd alle belemmeringen rondom jullie hart en weest niet langer hardnekkig.‘
We zijn geschapen naar het evenbeeld van God. Om daarbij bij de les te blijven, wordt veel hiervan ter inspiratie in onze dagelijkse gebeden benoemd: in de ochtendberachot, bv.; Geprezen bent U Eeuwige onze God, die ons naar zijn beeltenis heeft gemaakt, die de vermoeide weer kracht geeft, de hongerige voedt, de gevallene opricht, de naakte kleedt, die Israël met Zijn glorie kroont enz. Ook wij horen barmhartig, rechtvaardig en genadig te zijn, de hongerigen te voeden, de naakten te kleden en ieder met eerbied te behandelen.
Maar we lezen her en der in Thora ook dat God een jaloerse God is, die de overtredingen van de voorouders op hun kinderen en kleinkinderen verhaalt (Ex. 20:5). Juist in het eerste deel van Ekev, dat we vandaag niet lazen, lezen we nogal wat sancties. Is God dan op dit punt van jaloezie ook ons voorbeeld? Moeten wij ons ook maar wreken op iedereen die ons wat aandoet, of zelfs die iets doet wat ons niet zint, zoals al die hedendaagse strijdlustigen op aarde? Gelukkig lezen we wat dit betreft in Salomons Spreuken/Misjlee 14:30 -
‘Een tevreden geest geeft een goede gezondheid, jaloezie knaagt aan je botten.’
Vandaag moet ons Godsbeeld opboksen tegen een sterke atheïstische stroom, tegen spot en infantilisering.
Wanneer men tegenwoordig tegen de stroom in Gods bestaan toch accepteert – ja soms zelfs in kinderlijke voorstellingen, dan volgt nog wel eens een portie kritiek. Niet in het minst om zijn jaloerse karakter, die vaak gepaard gaat met gruwelijkheden en intolerantie, zoals we vandaag konden lezen.
In de Aseret haDibrot, de tien geboden, die vorige week nog gelezen werden, maar ook in Ex. 20 staan, lezen we duidelijk hoe jaloers God is. “Ik, de Eeuwige, jouw God, ben een jaloerse, een alles opeisende God, die de overtredingen der ouders verhaalt op de kinderen, op het derde en het vierde geslacht, voor zover die mij haten.” Vervolgens: “Maar die liefde bewijst tot in het duizendste geslacht aan hen die Mij liefhebben en zich aan Mijn voorschriften houden.”
In Dewariem, waaruit we vandaag lazen, leren we ook weer om absoluut geen betrekkingen met de inwoners noch met de goden van Kanaän te hebben. Want die inwoners zullen ons verleiden om hun vele goden te gaan dienen. De profeten, die in de eeuwen van het koningschap optraden, zullen die boodschap blijven herhalen. Maar wat wil Tenach ons hiermee duidelijk maken?
Zoals u kunt bedenken hebben alle grote en kleine rabbijnen door de vele eeuwen van onze gewone jaartelling zich daarmee bezig gehouden. Rasji (1040-1105) stelde, dat met die jaloezie steeds Gods straffe hand wordt bedoeld. Hij spaart ons de roede niet, zogezegd.
Abraham Ibn Ezra (1089-1167) verbindt het Hebreeuwse woord voor jaloezie – qana (met alef) kof – noen – alef, met het woord qana met een hee – kof – noen – hee, als bezit verwerven. God is een jaloerse God, want Hij heeft ons geschapen om Hem te dienen. Wanneer die mens Hem echter verlaat om Zijn schepselen te aanbidden keert de mens zich van God af. En in iedere relatie zou dat ruzie betekenen. Volgens Ibn Ezra moet die wraak gezien worden als een begrip in mensentaal. Die wraak bestaat uit een door God toegekeerde rug, met desinteresse voor die mens. We kennen de vele teleurgestelde buurvrouwen ook uit de Rijdende Rechter.
Nachmanides (1194–1270) tenslotte stelt dat die jaloezie alleen wordt genoemd wanneer er afgoderij in het geding is. Want wij zijn Zijn kostbare bezit, Zijn Am Segoela, vaak vertaald met Uitverkoren Volk. Dan gaat het over jaloezie die ook in een huwelijk zou ontstaan wanneer een van de partijen liever achter een vreemde aanloopt. En wanneer iemand in loondienst zijn verworven vaardigheden aan een nieuwe baas gunt.
Zouden we dan niet beter de vertaling met jaloezie kunnen omzetten tot hartstocht. ‘Ik ben een hartstochtelijke God. Want Ik heb er alles aan gedaan om je te verwerven en Ik wil je niet laten gaan. Ik heb Mijn beste aan je gegeven; waarom ga je weg?’ Jaloezie en liefde, hartstocht en verlatingsangst zitten docht bij elkaar.
Gods hartstocht begon bij de profeet Hosea, 7e eeuw. Hosea vergeleek de band tussen God en Israel met een huwelijk. In die dagen aanbad Israël vele goden. Hosea probeerde zijn tijdgenoten die hartstochtelijke jaloezie van de God van koning David te beschrijven.
God wil Zijn geliefde volk Israël niet met allerlei andere godjes hoeven te delen. Hij wil de aandacht van Zijn volk niet hoeven delen met niet bestaande en dus machteloze bedenksels. Het is God die allesbepalend is. Oorlog, vrede, liefde en afgunst, het weer en het levensonderhoud, het leven en het sterven. Het hele bestaan gaat terug tot een bron, zo leerde ons de profeet Hosea al over het scheppingsverhaal en sindsdien alle volgende profeten.
De Joodse maand eloel, die we vandaag aankondigden en die ons voorbereidt op de hoge feestdagen, wordt soms uitgelegd als acroniem van een vers uit Hooglied. Ani ledodi wadodi li. – Ik behoor tot mijn geliefde en mijn geliefde hoort mij toe. Dit verwijst hier naar de liefdesband tussen Israël en God. Deze hartstocht wordt bedoeld, met de bijgaande gevoeligheden.
gevonden op pinterest
Heeft religie niet erg veel gemeen met liefde? En andersom? We stoppen er tijd en geld in. We krijgen er zelfvertrouwen en moed van en leren nieuwe horizonten te ontdekken. We stijgen boven onszelf uit, we stralen en hervinden levensvreugde. We willen geven en delen. Onze liefde voor God uit zich vaak in liefde voor Jodendom. Voor elkaar, voor de gemeenschap, de klal Jisrael en voor onze instituties. Jodendom beleef je met elkaar; niemand wordt heilig alleen op een zolderkamer.
Maar Gods hartstochtelijkheid is de Bijbelse manier van Zijn liefde voor Israël te beschrijven. Juist als voorbeeld voor ons. Ook wij willen voor God, voor de bron van al het leven, hartstochtelijk partij kiezen. Met heel ons hart, met heel onze ziel en met alles waartoe wij bij machte zijn. Zo zeggen we dagelijks in het Sjema. Deze jaloezie, deze hartstocht is niet egoïstisch of materialistisch. Het is geen bezitterigheid, geen hebzucht om niks. Het draait om gevoel en verlangen, om de angst de ander te verliezen en om de bereidwilligheid er alles voor te willen geven.
Onze God, die we uit de Bijbel en uit de Schepping kunnen leren kennen, die voor ons kiest en soms voor ons ingrijpt wanneer we bedreigd worden, die wil ons niet kwijtraken. Zo is het dan ook wederkerig met ons; te kiezen voor het leven, dat voor ons uitgezet is.
Sjabbat sjalom.
Bert Oude Engberink, Sjabbat Ekev, 4 augustus 2018 / 23 menachem-av 5778