Vandaag staan wij aan de laatste sjabbat van het westerse kalenderjaar 2021, maar op hetzelfde moment, in de Tora, aan het begin van iets nieuws. In de laatste week zijn we, op bepaalde manieren, weer geconfronteerd met de realiteit rond Covid, en ervaren wij in de natuur, de donkere dagen die bij deze tijd horen. We nemen afscheid van een kalenderjaar en hopen op betere dingen in het nieuwe. Op hetzelfde moment dat we afscheid beleven, merken we ook dat het leven rond ons geruisloos doorgaat, en beleven wij ook op hele stille manieren, toch weer een nieuw begin. In de komende weken zien we ook weer de subtiele veranderingen in lengte van dagen, en leven we verder met de contrasten en verschillen die wij ervaren.
Met de parasja Sjemot begint het tweede boek van de Tora, ook, een beetje met contrasten. Het familieverhaal van aartsvaders en aartsmoeders is geëindigd, Joseef is gestorven en we springen snel door de tijd waar een nieuwe Farao de geschiedenis over Joseef helemaal niet meer kende. Een verhaal van een volk ontluikt. De titel van het boek van Sjemot is meestal opgevat om te verwijzen naar de namen van de zonen van Ja'akov, die met hem naar Egypte kwamen. Maar eigenlijk gaat het ook over andere namen, en mensen zonder naam, die invloed hebben in deze sidra en op de toekomst van Israël. Ook de Eeuwige – ehyeh-asjer-ehyeh – openbaart zich zonder naam als een God van doen en zijn.
De parasja beschrijft het proces van toenemende onderdrukking en slavernij door de ambtenaren van deze nieuwe Farao. We zien zijn angst voor de Hebreeërs en zijn besluit als antwoord op die angst - het gebod om de mannelijke baby's bij geboorte om te brengen. We zien de standvastigheid van twee vroedvrouwen, Sjifra en Poea en we beleven de geboorte van Mosjé en het overbekende verhaal van zijn redding als baby omringd door naamloze mensen. We lezen over Mosjé's opvoeding aan het hof, zijn herkenning van zijn onderdrukte volksgenoten, de moord en vlucht naar Midjan, waar hij, als herder, trouwt met de dochter van de priester Reoeëel/Jitro. Hij daalt af van een koninklijk familielid zijn aan het Egyptische hof, naar herder en "vreemdeling" zoals hij dat beleeft in het noemen van zijn eerste zoon, Gersjom.
In het begin van het verhaal rond de geboorte en naamgeving van Mosjé worden slechts twee andere namen duidelijk gemaakt - de Hebreeuwse vroedvrouwen Sjifra en Poea zijn vernoemd en twee keer beschreven als vrouwen die "ontzag voor God hadden". De ongehoorzaamheid van deze vroedvrouwen omdat ze een hoger "iets" misschien wisten, of hoorden, staat symbool voor het redden van levens en is uiterst belangrijk voor het voortplanten van het Hebreeuwse volk. Hun daad is beschreven in deze sidra, evenals hun goddelijke beloning, - sommige commentaren zien ze als Hebreeuwse vrouwen, anderen als Egyptische vrouwen die vroedvrouwen voor de Hebreeërs waren - en Rasji vermoedt dat deze twee moedige vrouwen zelf de grondleggers werden van grote dynastieën.
Toch zijn alle anderen rond deze redding naamloos beschreven. De ouders van Mosjé worden beschreven alleen als afkomstig van de stam van Levi, de Egyptische vrouw die hem redt en adopteert wordt alleen beschreven als 'bat Paro' - een dochter of vrouwelijk familielid van de farao - , en de zuster die toezicht houdt op de redding van Mosjé, als 'zijn zuster'. Mosjé zelf wordt eindelijk benoemd door de dochter van Farao slechts tien verzen later, wanneer hij gespeend wordt door zijn moeder die hem na deze tijd terugbrengt naar de koninklijke huishouding.

Bron: www.theisraelbible.com
Deze naamgeving van de godvrezende verloskundigen, maar de bewuste niet-naamgeving - bijna op het punt van onhandigheid in de tekst - van alle anderen rond de geboorte en redding van Mosjé leest ook als contrast tussen open verdediging en anonieme steun. Probeert het ons misschien te vertellen dat we soms moeten opstaan en onze namen achter onze daden van rechtvaardigheid zetten, terwijl op andere momenten het beter is om anoniem en in stilte rechtvaardig te zijn? Of misschien dat wij in leven geroepen zijn om gewoon rechtvaardig te leven zoals de Eeuwige het bedoelt, en dat dit het kenmerk is van wie wij zijn?
Aan het begin van Sjemot staan we samen met leven en dood, met wie wel en niet genoemd wordt, en wat we wel of niet herinneren. Aan het eind van onze lezing vandaag, staan we met nieuw leven - de zoon van Mosjé - en met de realiteit van voortdurende onderdrukking. Toch is er een sprankje hoop - God ziet en hoort het hulpgeroep en "trok zich hun lot aan."
Misschien zegt een naam iets. Maar ik vermoed dat namen heel veel samenhangen met daden, en dat we namen herinneren vanwege wat iemand is geweest door hun daden, hun optreden, of soms niet, en hierbij een impressie op ons heeft gemaakt. Met Sjifra en Poea is dat duidelijk; met Mosjé moeten de daden die hem een Godsman en profeet maken nog komen, want met de groei van verloren moordenaar naar profeet - een ontwikkeling vol van mysterie en wonder, komt ook een diepe wandeling met God - de God die nodig is om tot bevrijding te komen.
Hoe zien wij onze naam - hoe zullen anderen onze naam zien en herinneren? Zullen wij rechtvaardig, wijs, of op andere manieren herinnerd worden? Zal iemand in ons een moment van het goddelijke hebben ontdekt? Hoe staan wij klaar voor dit nieuwe kalenderjaar?
Ik wens jullie allen een fijne sjabbat, en een goede jaarwisseling.
Wilhelmina Hein, 25 december 2021 / 21 tewet 5782