Op weg naar Rosj haSjana
We zitten in de maand eloel, die afgelopen zondag begon. We zijn op weg naar de hoge Feestdagen; de tijd dat Mosje voor de tweede keer de Sinaï beklom om ons met Jom Kipoer uiteindelijk de twee stenen tafelen te kunnen overhandigen. Met Jom Kipoer werd ons alles wat met de productie en de aanbidding van het gouden kalf te maken had vergeven: ‘Salachti ki dewarecha,’ zegt Gd.
In de parasja Wa’etchanan, die enkele weken geleden gelezen werd, treffen we een bijzondere korte intermezzo in het verhaal aan, het staat er totaal misplaatst, zo lijkt het, net voordat we voor de tweede keer in de Thora de Tien Uitspraken, de tien geboden, lezen. Ik doel op een korte opmerking van Mosje over de instelling van vluchtsteden, waar een toevallige moordenaar, in ons recht zouden we het hebben over ‘dood door schuld’ of hooguit ‘doodslag,’ naar toe kan vluchten voor zijn veiligheid om aan bloedwraak te kunnen ontkomen en waar hij of zij in afwachting van een professionele rechtszaak kan verblijven.
De rabbijnen hebben er wel eens over nagedacht of die kleine tekst over vluchtsteden hier toevallig instaat, of dat er een bedoeling achter zit. Nu zit er achter ieder woord van Thora wel een bedoeling, dus moest ik hiernaar op zoek. Van die tien uitspraken is er een waaraan Mosje zeker schuldig bevonden zou kunnen worden bevonden. Die van lo tirtsach – niet moorden. Gij zult niet moorden. Hij heeft immers in de periode dat hij nog aan het hof van Egypte verkeerde een Egyptenaar doodgeslagen, toen hij probeerde in te grijpen bij de mishandeling van een Israeliet door die Egyptenaar. Nadat hij de naamloze Egyptenaar had begraven vluchtte Mosje naar Midian en vond er asiel. NB bij zijn aanstaande schoonvader Jetro. Sommigen willen Mozes’ daad van doodslag zien als een heldendaad; maar zou deze doodslag hem niet hebben kunnen achtervolgen in zijn dromen en bij alle momenten wanneer hij moest rechtspreken over mensen die in vergelijkbare situaties hadden verkeerd? Zag hij zijn daad misschien als een toevallige zaak van ‘dood door schuld’ of kreeg hij inzicht in zijn eigen opvliegendheid en zag hij in dat het slachtoffer misschien ook anders van zijn daad, nl. de mishandeling van de Israelitische slaaf, afgehouden had kunnen worden? Joeg hij werkelijk recht na, of was het primair reageren geweest? Het waarom van zijn vlucht was wel duidelijk – hij wilde niet ten prooi vallen aan wraakacties of zelfs maar terecht staan voor een Egyptisch hof. Ik zou dat anno 2015 nog niet willen. Kreeg Mosje, net voordat hij ons de Tien Uitspraken mee zou gaan delen, mededogen met alle mensen die ooit nog in zijn schoenen zouden komen te staan nu hij zo duidelijk zijn eigen overtreding, lo tirtsach - niet te moorden, zou gaan opsommen in die tien geboden?
De sidra Sjoftiem van vandaag werkt deze gedachte verder uit, omdat het nogmaals refereert aan de vluchtsteden. Erbij wordt ons gegeven de onvergetelijke spreuk tsedek tsedek tirdof – recht, recht, zul je najagen. Met het begin van Sjoftiem begint Mosje met zijn tweede grote toespraak, die hij houdt over persoonlijk gedrag.
Nu is ’t het geval dat we Sjoftiem altijd lezen op de eerste of tweede sjabbat van de maand eloel. Dit is traditioneel de maand van reflectie en berouw die leidt naar de hoge feestdagen. Er bestaat een mooie overeenkomst in het chassidische denken tussen de vluchtsteden en de maand eloel. De een is een heiligdom in de ruimte en de ander een heiligdom in de tijd om te kunnen nadenken, zich te verzoenen en om boete te doen. Zo komen de gedachten over een heiligdom in tijd, over gemaakte fouten, over het najagen van recht, en over een ruimtelijk heiligdom, op een intrigerende en uitdagende manier bij elkaar. Ze nodigen ons uit op pad te gaan op de weg naar tesjoewa, de weg van inkeer.
Volgens Maimonides moet de weg naar een fysieke vluchtstad goed begaanbaar zijn. Hij schrijft in de Misjnee Thora, zijn samenvatting van de Talmoed, dat het hof van justitie verplicht is ervoor te zorgen dat de weg goed begaanbaar is, ze goed onderhouden moet worden en dat de weg vrij van obstakels moet zijn. ieder op die weg moet altijd voorrang hebben op zijstraten. Hij moet met bruggen over stromen en valleien lopen, om de reis snel te kunnen maken, zodat de vluchteling niet ingehaald kan worden door iemand die meer durf heeft. Er moeten verkeersborden zijn die de route aanwijzen richting vluchtstad. De chassidische parallel van net laat al deze voorschriften ook gelden voor de weg naar de vluchtstad in de tijd, de maand eloel, op weg naar de hoge feestdagen. Recht houdt in dat ieder obstakel van de weg moet worden geruimd om ieder die berouw voelt voor zijn of haar daden direct naar de hoge feestdagen kan komen. Ieder, of hij nu met opzet of bij toeval gezondigd heeft, heeft recht om te kunnen nadenken en fouten te kunnen herstellen. Willen we niet allemaal dat een ander ruimhartig onze excuses accepteert voor onze gemaakte fouten, maar maken wij het de ander ook mogelijk ons op een veilige manier te benaderen met hun berouw?
Eloel is het verkeersbord op de kruispunten van onze levens. Het jodendom geeft ons ieder jaar opnieuw een mogelijkheid de weg te vereffenen naar onze weg tot verzoening, en die van een ander. Als iemand je benadert met een verzoek om vergiffenis moeten we hier in eloel, en daarna in de tien dagen van inkeer, ruimhartiger mee omgaan dan we anders zouden kunnen doen. De mens is nu eenmaal zo, dat hij wel eens moet leven onder het juk van gewetensnood, zoals Mosje dat misschien ook gekend heeft nadat hij de Egyptenaar doodde. Zaken die nooit goed uitgesproken werden blijven drukken op ons gemoed en staan de relatie met de ander soms danig in de weg. Nu is het de tijd alle obstakels van de weg te halen en bruggen te bouwen die tot oplossingen leiden. Uiteindelijk zal dit het recht in de wereld bevorderen.
Ik wens u een goede periode van eloel toe, op weg naar Rosj haSjana.
En voor vandaag Sjabbat sjalom.
Parasjat Sjoftiem, 22 augustus 2015 / 7 eloel 5775, Bert Oude Engberink