Tsee oelemad – Ga en leer, wat Laban de Arameeër probeerde onze vader Jacob aan te doen. Farao stelde zijn decreet alleen in tegen onze jongens, waarbij Laban alle kinderen wilde uitroeien.
Deze zin uit de haggada van Pesach – die genomen is uit de parsja van deze week – is eigenlijk best moeilijk te begrijpen. Hij is eigenlijk een uitleg van een zin uit Deuteronomium, Dewariem, die zegt: Arami oved avi. Dat wordt gewoonlijk vertaald met: ‘Mijn vader was een rondtrekkende Arameeër,’ maar ook met ‘een Arameeër wilde mijn vader laten verdwijnen.’ Een heel verschil. In het eerste geval kan het slaan op Jacob, en ook op Awraham; in het tweede geval slaat het op Laban, die Jacob wat wilde aandoen. Daarbij komt dat Laban ook gewoon een voorvader van ons is. In het werkwoord oved vinden we de stam van het woord ieboed, verdwijnen, terug. Maar dan lezen we ook het woord ‘oved’ als dienen, werken; mijn vader diende een Arameeër. En dan is het zeker Jacob, die voor Laban werkte.
Nu lazen we vandaag nergens dat Lawan onze vader Jacob wilde doden. Hij bedroog hem, buitte hem uit, joeg hem op bij zijn vertrek. Toen hij op het punt stond hem in te halen verscheen God aan hem in een nachtelijke droom en zei: ‘Wees voorzichtig niet iets te zeggen, goed noch slecht, tegen Jacob’ Gen. (31:24). Wanneer Laban erover klaagt dat Jacob als een dief in de nacht is vertrokken antwoordt Jacob: ‘Maar ik heb twintig jaar voor je gewerkt – veertien jaar voor je beide dochters en dan nog zes jaar voor een deel van je kudde. Je hebt daarbij mijn beloning tien keer veranderd’ (31:41). Dit alles wijst erop dat Laban zich nogal impulsief heeft gedragen tegenover Jacob in al die jaren dat hij op zijn landerijen heeft gewerkt; hij behandelde hem als een onbetaalde horige, bijna een slaaf, maar niet dat hij hem had willen doden. Zoals farao in zijn dagen de Hebreeuwse jongetjes wel heeft willen vermoorden.
Daarbij komt dat de Haggada uitlegt hoe de Egyptenaren de Israëlieten tot slaaf maakten en langzaamaan een uitroeiingspolitiek opzetten en hoe God ze uiteindelijk heeft gered van slavernij en de dood. Door te stellen dat Laban erger was dan farao halen we de bedreiging van Egypte van toen onderuit. En dat doet uiteindelijk afbreuk aan de hele geschiedenis van de uittocht en aan het centrale thema van de Haggada. Hoe moeten we dit dan zien?
Wellicht aldus. Labans gedrag is voorbeeldig voor de antisemieten van alle eeuwen. Het was niet zozeer Labans handelingen die in de Haggada worden benoemd, maar te meer waartoe het als voorbeeld heeft gediend in alle eeuwen erna, tot op vandaag.
Ome Laban begint op een heel vriendelijke manier. Ze zijn immers familie. Misjpooche. Hij biedt Jacob onderdak aan wegens zijn vlucht voor Esau, die had gezworen hem te zullen vermoorden. Maar dat aanbod had voor Laban ook een economische kant. Jacob werkt zeven jaar om zijn dochter Rachel te kunnen trouwen. Als dan tijdens de huwelijksnacht Rachel niet Rachel blijkt te zijn, maar haar oudere zus Lea is de uitleg dat het hier bij ons niet het gebruik is de jongste voor de oudste uit te huwen. Pas je maar aan. Zo doen we dat hier. Dus werkt Jacob nog eens zeven jaar om alsnog Rachel te verwerven. Wanneer Josef wordt geboren probeert Jacob te vertrekken. Laban protesteert en verzoekt Jacob nog eens zes jaar te werken om een kudde te verwerven. Na zes jaar vindt Jacob de situatie onhoudbaar. Labans zonen beschuldigen hem ervan ten koste van Laban en van hunzelf zich te hebben verrijkt. Jacob voelt de vijandigheid van Laban nu aan. Rachel en Lea zijn het er mee eens. Ze zeggen: ‘Hij behandelt ons als vreemden. Hij heeft ons verkocht en dat geld verbruikt’ (31:14-15).
Jacob beseft dat hij niets kan inbrengen om Laban ervan te overtuigen hem te laten gaan. Hij heeft geen andere keus dan te vluchten. Laban jaagt hem na en zonder Gods tussenkomst in Labans droom had hij Jacob en zijn familie gedwongen terug te keren naar huis, om zijn dagen te slijten als onbetaalde kracht. ‘De dochters zijn mijn dochters; de zonen zijn mijn zonen. De kudden zijn mijn kudden. Al wat je ziet is van mij.’ (31:43). Het woord ‘jouw’ komt er niet eens in voor. Alles wat hij voorheen had afgestaan aan Jacob beschouwt hij nog steeds als zijn bezit.
foto - www.degroenegeit.nl
Laban behandelt Jacob als zijn bezit, zijn slaaf. In zijn ogen heeft Jacob geen rechten en geen onafhankelijk bestaan. Hij heeft Jacob zijn dochters ten huwelijk gegeven maar eist ze en hun kinderen tegelijkertijd op als zijn bezit. Met Jacob is hij overeengekomen dat een deel van het vee zijn loon voor arbeid is, maar benoemt de hele kudde tot zijn eigendom.
Het onderliggende van zijn bezitterige en jaloerse gedrag is dat Jacob zijn waardigheid en onafhankelijkheid handhaaft. Wat er ook voorvalt – Jacob vindt een manier om verder te kunnen gaan. Ja – hij werd opgelicht om Rachel; ja – hij werd gedwongen voor niets te werken, maar tegelijkertijd gebruikt hij zijn grote kennis over veeteelt om zijn eigen kudde uit te breiden. Zo bouwt hij zijn eigen welvarende grote gezin op. Jacob laat zich niet verslaan. Dat maakt Jacob groot. Zijn slinkse optreden komt voort uit het evenzo slinkse gedag van zijn schoonvader dat hij op die manier wel moet pareren. Maar Jacob weigert zich gewonnen te geven en raakt niet gedemoraliseerd. Hij behoudt zijn waardigheid, onafhankelijkheid en vrijheid. Jacob is niemands slaaf.
Laban toont zich hier in effect de eerste stereotype antisemiet. Eeuw na eeuw, ledor wador, probeerden Joden te ontsnappen aan mensen als Laban, die ons probeerden te onderdrukken, te beroven, te vermoorden. Volken en vorsten bij wie we in eerste instantie terecht konden om te schuilen en die ons goedgezind bleken, ontpopten zich maar al te vaak als een nieuwe roversbende. Want steeds weer vroegen ze hun prijs. In hun Joden zagen ze maar al te vaak een middel dat hen kon verrijken. Want waar een Joodse bevolking aankwam steeg de welvaart van het land. En andersom. Maar we lieten ons nooit ergens tot bezit verklaren. We hielden onze waardigheid en onafhankelijkheid. En vaak ging het mis. Alsof we parasiteerden werden we dan behandeld. Als dieven. ‘De kudden zijn mijn kudden.’ Weet u nog? ‘Alles wat je ziet is van mij.’ De eigenwaarde die wij als Joden bleven hooghouden wekte geen concurrentiegevoel op; het wekte haat op. En dan ging het mis. Zelfs als we in werkelijkheid zo arm als luizen waren dachten ze nog dat we kelders vol goud hadden. En dat wilden z’ij hebben, want het was hún goud.
Laban was de eerste die zich zo ontmaskerde, maar zeker niet de laatste. Na Josephs dood gebeurde dit in Egypte. Het gebeurde in het oude Griekenland en in Rome. In de Christelijke en Moslimrijken van de middeleeuwen. In Spanje, Polen, Rusland, Duitsland en de Sovjetunie in de moderne tijd. En nu, in onze dagen – in de wereldorde van de VN, als kleine hoogopgeleide, welvarende, eigenzinnige en opvallende buurjongen met nauwelijks enige natuurlijke rijkdommen, van de vele onder-ontwikkelde en arme Arabische met olievoorraden gezegende buurmannen. Wie de 20e en 21e eeuwse uitvindingen uit Israël wil beschrijven moet een dik boek schrijven. Wie de uitvindingen uit de Arabische wereld uit diezelfde periode wil beschrijven heeft aan een sigarettenvloeitje genoeg.
Het begon allemaal met Jacob die weg wou bij Laban. Hij was er in de minderheid, hij was succesvol, en het viel op. Je hoefde maar naar zijn kudden te kijken.
Wat de geleerden in de Haggada beschreven is ons nu duidelijk. Farao was een eenmalige vijand, maar Laban blijft voortbestaan, elke generatie opnieuw, tot aan vandaag. Men wilde ons niet als eigen volk naast zich accepteren, maar consumeren in zijn eigen cultuur. Als bij Laban mogen we met hun kinderen trouwen, met hun samenwerken, maar vooral niet zelfstandig blijven, niet onze eigenheid behouden. Het aanbod van assimileren is geen teken van vriendschap, maar van afgunst. Honderd jaar na de Balfourverklaring, zeventig jaar na het VN verdelingsplan tussen Israël en Palestina (dat met de acceptatie van het verdelingsplan de facto werd erkend) en bijna zeventig jaar na de onafhankelijkheids-verklaring van de staat Israël is dat de situatie. Laban als symbool van eeuwige haat van opvallende minderheden; Israël als symbool van de eeuwige mogelijkheid die haat te overleven. Zo werd Jacob, werden wij, Am Jisrael, the voice of hope, het levende bewijs dat haat nooit de eindoverwinning haalt, maar vrijheid wel.
Sjabbat Sjalom.
Bert Oude Engberink - Sjabbat 25 november 2017 / 25 kislev 7558