Die Polenaktion van 28 en 29 oktober 1938
Velen van ons zijn op de hoogte van de Kristallnacht die plaatsvond op 9 november 1938, nu 80 jaar geleden. Maar veel onbekender is een van de opmaten naar deze Reichspogromnacht, namelijk de Polenaktion die op aanwijzing van Heinrich Himmler en in samenwerking met het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsvond in de nacht van 28 op 29 oktober van dat jaar.
Achteraf bleek dat de hele opmaat naar de Kristallnacht toe, een uiterst goed georganiseerd draaiboek moet hebben gehad, waarin allerlei fasen achter elkaar werden afgewerkt, voordat die zogenaamde volkswoede spontaan kon losbarsten. De officiële aanleiding ervoor, de in Parijs uitgevoerde moordaanslag op de Duitse ambassademedewerker Ernst Vom Rath, zat juist helemaal niet in de planning, maar was voor de Duitse leiding zelfs een onverwacht cadeau.
Hoe heeft het allemaal zo kunnen lopen.
Eerst maar een beeld van hoe de situatie in 1938 was
Bij het begin van de machtsovername in 1933 waren er 510.000 in Duitsland levende Joden lid van een Joodse gemeente – een groot aantal, geschat op zo’n 200.000, was dat inmiddels niet. Daarvan wisten er tot september 1939, aanvang van de oorlog met Polen, tussen de 278.000 tot 315.000 het land te verlaten, vaak met achterlating van bijna alles, en na betaling van enorme bedragen uitreisbelasting. En wie illegaal de grens overtrok kon vaak helemaal niks meenemen. In de praktijk was hen alle bezit dat zij nog bezaten, afgenomen. Tussen de inval in Polen en de inval in het westen, dus tussen 1 september 1939 en 10 mei 1940, wisten nog eens 15.000 Duitse Joden te vluchten. Maar de getallen raken steeds meer verward, door toedoen van veranderende grenzen en door het instellen van de Neurenburger wetgeving.
Bij de terugkeer van Saarland in het Duitse Rijk, per 1 maart 1935, kwamen er nog eens 4.000 Joodse burgers bij.
In het Groot-Duitse Rijk, sinds de Anschluss van 12 maart 1938 ook omvattend Oostenrijk, woonden en leefden in oktober 1938 ongeveer 375.000 Joden in het eigenlijke Duitsland en ongeveer 180.000 in Oostenrijk. Samen dus ongeveer 550.000 mensen. Sinds 1933 hadden tot dan al meer dan 130.000 tot 200.000 Joden Duitsland verlaten – op de vlucht geslagen meestal met achterlating van alles; in ieder geval verplicht tot het betalen van enorme sommen uitreisbelasting.
De Neurenburger wetgeving, van kracht per 15 september 1935, liet het aantal Joden in het Duitse Rijk dan weer stijgen, omdat de Duitse overheid op een eigen manier hun Joodse bevolking ging tellen. En naast zgn. volle Joden, mensen met drie of vier Joodse grootouders, kende men er de zgn. mischlinge met twee of een Joodse grootouder. Lidmaatschap van een Joodse gemeente was niet langer bepalend voor iemands Joodse status. Zo bleken mensen, die sinds generaties hun Jodendom achter zich hadden gelaten, waaronder communisten en ledn van gedoopte Joodse families, plotseling weer Joods te zijn.
Aantallen zijn verwarrend, omdat na de bezetting van delen van Tsjechoslowakije van 29 september 1938, het zogenaamde Sudetenland, er nog eens 20.000 Tsjechoslowaakse Joden binnen het Duitse Rijk kwamen, en hier ook inmiddels uit Duitsland en Oostenrijk zo vlak aan de grens ongeveer 10.000 gevluchte Joden hun toevlucht hadden gezocht. Binnen een half jaar waren er hier nog maar 2.400 over. Op 17 mei 1939 gaf een volkstelling aan dat er nog 233.973 Joden in Duitsland woonden.
Een daling in de cijfers werd ook veroorzaakt door de toenemende vergrijzing van de Joodse bevolking – met name jongeren wisten weg te trekken – waardoor, en door de al dan niet gedwongen keus minder kinderen te gaan krijgen, het geboortecijfer ook sterk daalde.
Sinds oktober 1941 was het Duitse Joden verboden het land te verlaten. Op 1 oktober 1941 telde Duitsland officieel 163.696 ‘Volljuden.’ Op 18 oktober 1941 vertrok het eerste transport vanuit Berlijn naar de vernietigingskampen. Tot het einde van de oorlog op 8 mei 1945 wisten zo’n 15.000 Joden, meest gemengd-gehuwden en Joden in onderduik, aan de moordpartij te ontkomen. De helft hiervan nota bene in Berlijn. Ongeveer 6.000 Duitse Joden overleefden de kampen.
195.000 Joden zijn vanuit Duitsland zelf vermoord geworden. Van de ongeveer 200.000 Oostenrijkse Joden zijn er zo’n 65.500 vermoord. De anderen wisten na de Anschluss of zelfs na het begin van de oorlog in 1939 naar het buitenland te ontkomen, waar velen later alsnog in de klauwen van de Duitsers geraakten en aan de moordpartijen ten offer vielen.
Vluchten
In 1934 wisten er 23.000 Duitse Joden te vluchten; in 1935 21.000 en in 1936 25.000. in 1937 23.000 en in 1938 zelfs 40.000. In 1939 vertrokken er nog 78.000. omdat eerst nog niet iedereen als Joods geregistreerd stond zijn er waarschijnlijk meer Joden gevlucht dan deze cijfers aangeven. Mensen vluchtten ook omdat ze socialist, communist, pacifist, homoseksueel, cultuurdrager, esperantist, journalist of antifascist waren. Vooral de VS en Brits Palestina waren de belangrijke toevluchtsoorden. Velen die in het begin van de nazitijd nog de mogelijkheid hadden om Duitsland te ontvuchten, voelden zich toch te verbonden met het land, met de cultuur en met de taal, of dachten dat die waanzin wel over zou trekken. En 'Ja, wohin soll ich geh'n?' De geschiedenis heeft ze ingehaald.
Tot zover de cijfers
Bij het begin van de machtsovername telde Duitsland dus veel Joodse inwoners. Niet allen waren Duitse staatsburgers. Veel Duitse Joden waren van huis uit Poolse staatsburgers, of telden onder hun ouders en grootouders alleen maar Poolse staatsburgers, of, voor 1918, met een Russische of Oostenrijks-Hongaarse achtergrond.
In de door de NSDAP gestuurde pers werden met name Oost-Europese Joden al sinds de machtsovername in 1933 steeds vaker en steeds fanatieker als insluipers en criminelen, oplichters, ontuchtplegers, veroorzakers van rampspoed en ziekten, voorgesteld.
Op 31 maart 1938, dus nog een half jaar voor de Kristallnacht, werd er door het Poolse parlement een wet aangenomen, die regelde dat Poolse staatsburgers, die langer dan vijf jaar ononderbroken in het buitenland leefden, hun Poolse staatsburgerschap werd ingetrokken. De reden hiervoor was met name dat men in Warschau vreesde, dat na de Oostenrijkse Anschluss bij Duitsland, een paar dagen eerder, de toevlucht van wel 20.000 Poolse Joodse vluchtelingen en een minder goed te schatten aantal socialisten en communisten, uit Oostenrijk kon verwachten. Op deze mensen, en zeker in deze aantallen, zat men in het door crisis zeer verarmde Polen niet te wachten. Op 9 oktober 1938 volgde een Poolse maatregel, waarbij Poolse passen in het buitenland per 30 oktober 1938 voorzien moesten zijn van een speciaal merkteken van het consulaat of de ambassade dat het had uitgegeven, om het vaderland in te kunnen komen. Passen ouder dan vijf jaar werden vervallen verklaard. Op deze manier probeerde de Poolse regering te voorkomen dat er een massale uitwijzing van Poolse staatsburgers – er zal voornamelijk gedacht zijn aan Joodse Poolse staatsburgers – vanuit Duitsland zou kunnen worden verhinderd. Direct werd gedacht aan een groep van wel 20.000 mensen, meest verarmde en illegaal in Duitsland verblijvende Joden, die helemaal niet over papieren beschikten. Geschat wordt nu dat er in die tijd op het totale Duitse grondgebied sprake was van ongeveer 72.000 Poolse Joden.
Polen zat in een enorme economische crisis en er waren al sinds de twintiger jaren anti-Joodse maatregelen genomen in bijv. het onderwijs met een numerus clausus en in het marktwezen. Joodse ambtenaren waren er nog nauwelijks.
De Duitse staatssecretaris van Buitenlandse zaken, Ernst von Weizsäcker, vader van de latere bondspresident Richard, sprak zijn vrees uit tegenover de Poolse ambassadeur in Berlijn Józef Lipski, dat Duitsland vanwege deze Poolse maatregel met een groep van wel 40 tot 50.000 stateloos geworden voormalige Poolse Joden blijvend zou worden opgescheept. Hij stelde op 26 oktober 1938 een ultimatum waarbij de Poolse regering werd geacht alle bezitters van het Poolse staatsburgerschap, korter of langer in Duitsland, zonder tegenwerking toe te laten, om te voorkomen dat Duitsland zich gedwongen zou voelen al zijn Poolse inwoners nog voor inwerkingtreding van de wet per 30 oktober over de grens te zetten.
Na de directe Poolse afwijzing van dit ultimatum werden door de Gestapo op bevel van Reinhard Heydrich op de avond en nacht van 28 op 29 oktober ongeveer 17.000 Joden met een Poolse achtergrond gearresteerd. Overal in het land werden Poolse Joden opgepakt, afgemarcheerd en in zwaar bewaakte treinen vervoerd. Onderweg, vaak nog lopend in hun eigen woonplaatsen, werden zij uitgejouwd en bespuugd door de eigen bevolking, hun buren.

Foto 1: Polenaktion foto: Wikipedia, foto 2: Bahnhof Bentschen 31 oktober 1938 foto: Tagesspiegel.de, foto 3: Stoelenmonument vor de vermoorde Joodse inwoners van Leipzig
Een bijzonder heldenverhaal speelde zich af in Leipzig
In de gemeente Leipzig bevond zich in totaal een Pools-Joodse gemeenschap van 3.364 mensen, na Berlijn de tweede in grootte. Het toenmalige totale Joodse bevolkingsaandeel van Leipzig wordt geschat op ongeveer 18.000 mensen. In die nacht van 28 op 29 oktober wisten 1.296 Poolse Joden hun toevlucht te vinden in het Poolse consulaat dat onder leiding stond van consul-generaal Feliks Chiczewski. De politiechef van Leipzig garandeerde de veiligheid van de Joodse inwoners van de stad tot er hierover een overeenkomst was gesloten tussen de Duitse en Poolse staten. De consul verleende aan alle tot hem gevluchte onderdanen nieuwe paspoorten en schijnt te hebben geadviseerd aan de Poolse Joden die niet in het consulaat waren getrokken hun bestaande paspoorten te verbranden om uitzetting moeilijker te maken.
Voor de overige Poolse Joden in Leipzig probeerde consul Chiczewski hun uitzetting te voorkomen of tenminste op te houden. Chiczewski was niet de enige Poolse diplomaat die zijn best deed de uitzetting tegen te houden. Zij bleven volhouden en veel in het openbaar verkondigen dat hun arrestaties een vergissing moest zijn. Dit had invloed op de publieke opinie. (Als je iets maar vaak genoeg hoort ga je het overnemen.) De Poolse Joden die wel werden gearresteerd werden in Leipzig in het gymnasium verzameld en later ook op het station. Toch lukte het de consul niet uitzetting van die mensen tegen te houden. Alleen al uit Leipzig werden tussen de 1500 en 3500 Poolse Joden – cijfers variëren sterk – uitgezet.
Uiteindelijk kon de groep van het consulaat in Duitsland blijven, tot zij later alsnog werden opgepakt en het lot ondergingen dat alle Joden in Duitsland te wachten stond.
Deze snelle ingreep was mogelijk gemaakt door de sinds 1935 aangelegde registratie van de Duitse Joodse bevolking. Hoewel deze actie onverwacht werd uitgevoerd, kon de politie slechts een deel van de Poolse Joden arresteren en het land uitzetten. Velen werden niet thuis aangetroffen of moesten wegens ziekte of gebrek worden vrijgelaten. Velen wisten zich zelfs nog op tijd te verstoppen. Voor het overgrote deel werden er volwassen mannen opgepakt, die in gevangenissen en in ‘Sammellagern’ – verzamelkampen – werden vastgehouden, waarna ze met bewaakte speciale treinen naar de grens bij Zbaszyn (Bentschen), Chojnice (Konitz) in Pommeren en Beuthen in Oppersilezië werden getransporteerd en tussen de Duitse en Poolse grenshekken uit de trein werden gezet. Deze gedeporteerden mochten slechts voeding voor twee dagen bij zich hebben en enkele persoonlijke bezittingen meenemen.
Deze gedwongen uitzetting kwam voor de Poolse grensbewaking als een verrassing, waarbij zij volledig onvoorbereid tegenover duizenden voortgedreven landgenoten kwamen te staan. Bij iedere grensovergang, en door iedere nieuw aangetreden ploeg werd anders gereageerd.
Zij weigerden onder dreiging van wapens hun eigen landgenoten de toegang en schoven ze letterlijk terug Duitsland in. De Duitse grenscontrole echter ontzegde hen wederom met getrokken geweren de terugkeer. Dagenlang zaten velen opgesloten in het niemandsland tussen de beide landen of op een veel te klein stationscomplex aan de grens. Zonder eten en drinken, zonder sanitair, zonder geïnformeerd te worden, voordat Polen ze toeliet. Een deel werd in de er opvolgende dagen opgevangen door enige Joodse gemeenten in Polen en een 7.000 personen werden geïnterneerd in een kamp in Zbaszyn, waar de Poolse overheid ze tot eind augustus 1939 vasthield.
Op een aantal plaatsen konden de mensen wel ongehinderd de grens over, omdat hun paspoort of anders wel hun trieste verhaal werd geaccepteerd. Bijna nergens werden zij bij de grens geregistreerd. Wel bij de grenspost Zbaszyn. Ongeveer 10.000 uitgewezenen konden na de eerste twee á drie dagen Polen verder binnen reizen. Wie echter in Polen geen verwanten of bekenden hadden, bij wie men onderdak zou kunnen krijgen, en zij die de toegang om welke reden dan ook werd ontzegd, werden ook vanuit andere plaatsen in Zbaszyn geïnterneerd. Enkelen mochten in januari 1939 naar huis terug om hun bezit met spoed te verkopen – wat gewoonlijk niet de hoogste prijs oplevert. De opbrengsten moesten echter op een Duitse bank gestort worden. Dat was men dus direct weer kwijt.
Het in Zbaszyn ontstane kamp werd door de Amerikaanse hulporganisatie The Joint Distribution Committee, kortweg de Joint, financieel ondersteund. In de winter van 1938 – 1939 verbleven er rond de 8.000 personen in het kamp, onder catastrofale hygiënische omstandigheden. Vanuit Duitsland werd niets geregeld en de Poolse overheid onthield zich ook van hulp om te voorkomen dat zij de probleemeigenaar zouden worden. De hechte samenwerking tussen de Reichsbahn en de Duitse overheid bij deze uitzetting diende als voorbeeld voor de latere samenwerking bij de deportaties van Joden in geheel Europa. De Joint zou na de Duitse capitulatie opnieuw veel hulp bieden aan de volledig hulpbehoevend geworden Europese Joodse samenleving.
Na voortdurende protesten van het Poolse ministerie van Buitenlandse Zaken werd de Polenaktion stopgezet. Die uitgewezenen die nog geen toegang tot Polen hadden gekregen werden door de Duitse overheid weer teruggehaald. In januari 1939 sloten Polen en Duitsland een overeenkomst waarbij om de 6.000 familieleden van naar Polen uitgezette mannen, dus meest vrouwen en kinderen, alsnog naar Polen mochten in het kader van familiehereniging. De bekende Duitse literatuurcriticus Marcel Reich-Ranicki z.l. was hierbij. Onder hen bevond zich ook Zindel (Sendel) Grynspan, kleermaker uit Hannover met zijn gezinsleden. Zij moesten zich bij het meest nabije politiebureau melden met hun Poolse paspoorten, ook wanneer deze verlopen waren. Daar waren bij hun aankomst al honderden anderen in afwachting van wat komen zou. Ze moesten er papieren ondertekenen dat ze vrijwillig Duitsland gingen verlaten zonder nog aanspraken te maken op rechten of bezit. Daarna werden ze in politiewagens of andere voertuigen geplaatst en naar het station gebracht. Op 31 oktober schreef dochter Greta – hoe Duits kun je je dochter noemen – een kaart naar haar 17-jarige broer Herschel in Parijs met een beschrijving van alle gruwelijkheden van de hele tragedie.
Herschel Grynspan en Ernst Eduard vom Rath
Via deze brief vernam Herschel Grynspan dus de ellende waarin zijn familie terecht was gekomen. Zoals hij later verklaarde heeft hij, om aandacht te vragen voor deze zaak, op 7 november 1938 de derde secretaris van de Duitse ambassade Ernst Eduard vom Rath beschoten, die op 9 november overleed. De nationaal socialisten vonden dit een passende aanleiding om in de er opvolgende nacht van 9 op 10 november, en de dagen er opvolgend, nu dus 80 jaar geleden, de grote pogrom door heel Duitsland te houden. De datum echter was al vastgesteld; de vijftiende verjaardag van Hitlers mislukte Putsch in 1923, die hem alle glorie van martelaar in de gevangenis had gebracht, en de vooravond van de 20e verjaardag van de uitbraak van de Novemberrevolutie in Berlijn, waarna Duitsland capituleerde en de Eerste Wereldoorlog op 11 november 1918, nu 100 jaar geleden, ten einde kwam.
Bert Oude Engberink, 9 november 2018 / 2 kislev 5779
Bron: o.a. https://www.bundesarchiv.de/gedenkbuch/einfuehrung.html.de?page=2