Door Bert Oude Engberink
Naar mijn weten is er geen religie zo behept met het leven en zo zonder overeenstemming over wat de verwachtingen zijn na iemands overlijden, dan het Jodendom. Levensbeschouwingen die de dood – en dan de variant van het martelaarschap - verheerlijken, verafschuwen ons daar juist voor.
Of zou het een vorm van jaloerse bewondering zijn, omdat zij ons daarin niet kunnen kopiëren en ons er daarom maar voor verachten?
Een oud Joods gebruik is het om steeds bij het verlaten van dit veld een handje vol gras te plukken en dan vers 16 uit psalm 72 te zeggen:
‘Vanuit Zijn stad zal voorspoed opkomen zoals jong groen op de aarde ontluikt.’
Lang was het geloof in de wederopstanding der doden rotsvast.
Want het Jodendom eert het leven en eert het liefst levende mensen. Zoals we het leven moeten leven, doen we dat maar één keer; en met graagte hangen we aan dat leven, hoeveel tegenslag een mens gedurende zijn jaren ook mag verwerken. Ziekte en pijn, verdriet, onrecht, minachting, alle ellende, onze vervolging, het is deel van ons geworden en we leven ermee.
Maar hoeveel te meer zullen wij, zonder grootse herdenkingsrituelen of monumenten voor wie dan ook, niet stil van binnen zijn wanneer we terugdenken aan hen die ons voorgingen. Bij vlagen overvalt ons dat, en ik denk, dat dat toeneemt naarmate men ouder wordt. Zij, die we gekend hebben en die we geliefd, gewaardeerd of ook gerespecteerd hebben. Aan hen, waaraan we met een glimlach terugdenken, maar ook zo vaak aan hen, die opeens en altijd te jong, werden overvallen door ziekte, door een ongeval, door de dood, en waarvan we eigenlijk niet willen aanvaarden dat die persoon overleed. Overleden ouders, grootouders, missen we ons leven lang, wetend, dat het te verwachten was dat zij een keer zouden overlijden. En juist dat maakt het pijnlijk, want het hoort zo te zijn. Maar om een partner te verliezen, of een kind of kleinkind, en slachtoffers van moord, dat hoort niet en is niet de gang die we willen accepteren.
Vandaag is weer onze dag om terug te kijken naar hen. Net voor de komende feestdagen, wanneer we erop hopen dat de Eeuwige uitmaakt wie weer een jaar mag bestaan en wie niet; wie het beter zal gaan en wie minder;
onze emoties maken ons vatbaarder voor onze herinneringen aan hen.
Maar weinigen van ons hebben hier hun allerdierbaarsten liggen, toch is het onze plek om samen te komen om hen die ons dierbaar zijn te gedenken.
Dit jaar hebben we Jo Kooi hier begraven, ze was op zo hoge leeftijd en ze woonde zo ver weg, dat nog maar weinigen van ons haar gekend hebben. Maar steeds is ze onze gemeente trouw gebleven om hier naast haar man Jan te kunnen liggen.
Straks na de herdenking zullen we weer weggaan, alle doodsgedachten van ons afschuddend. Want het dagelijkse leven zal weer onze aandacht opeisen. Zo heiligen wij het leven. Wij willen werken aan tikoen, aan het verbeteren van onszelf en van de wereld. Dat zal niet kunnen wanneer we bij de pakken neerzitten; dan zullen we erop uit moeten trekken en onze levenstaken vervullen. Veel joodse begraafplaatsen worden afgesloten met een hek, en dat is niet voor niets. Hierbuiten gaat het leven weer verder. Zoals Ja’akov awienoe, onze voorvader Jacob, die zijn geliefde vrouw Rachel langs de weg begroef en verder trok, sindsdien zullen ook wij straks weer verdergaan op onze weg.
Vandaag gedenken wij: