Bij de herdenking van 2017
We staan hier vandaag weer bij de graven van de overledenen uit onze kehilla, voor zover wij ze hier hebben begraven. Niet al onze overleden leden liggen hier en ieder van ons kent veel meer verloren dierbaren dan die hier begraven liggen. Er zullen hier mensen zijn die wij niet gekend hebben. En toch is dit onze plek om jaarlijks aan de onzen terug te denken. Deze plek verbindt ons allen, omdat uiteindelijk deze begraafplaats Gan ha-Olam onze eindbestemming zou kunnen zijn. Maar gelukkig denken we zo niet de hele dag, het hele jaar rond, want dan zou ons leven ondraaglijk zijn en dan zouden wij voor onze omgeving onuitstaanbaar worden. Want ons leven is bedoeld om voorwaarts te kijken en ergens naar toe te werken. Onze traditie zegt ons dan dat we moeten werken aan de voorbereidingen voor de komst van de Masjiach. Door goed te zijn en goed te doen.
Maar vaak dwalen onze gedachten af naar hen die wij nu zo missen. Familieleden; ouders, kinderen, partners, broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten. Grootouders. Vrienden en bekenden, onze leraren en andere voorbeelden, hen die we respecteren en ook hen die we misschien nooit zo gerespecteerd hebben, want ook hier loopt alles door elkaar.
Net zong ik psalm 23, en lazen we de tekst in het Nederlands nog een keer.
De Amerikaanse rabbijn Harold Kushner leerde me dit: In enkele verzen heeft koning David de wijsheid van vele generaties bijeengebracht. Deze psalm maakt de wereld minder angstaanjagend, ze leert ons om te gaan met het verlies van dierbaren en om te gaan met hen die ons juist niet dierbaar zijn, waarmee we in conflict leven of waar we zelfs angst voor hebben. Ze leert ons de aanwezigheid van God te herkennen waar we Hem juist als afwezig wanen of waar we te geëngageerd zijn om Zijn aanwezigheid te kunnen ervaren. Deze psalm geeft ons de kracht om ons anders te kunnen laten denken en als gevolg daarvan anders te kunnen gaan handelen.
Stilstaan bij ziekte, bij het sterven, bij de dood, bij een leven voorbij de grenzen van ons bestaan, is confronterend. We worden opgeroepen na te denken over ons bestaan en om voor onszelf te bepalen waar we Gods kracht en macht en zorg en liefde en steun een plekje geven. Uiteindelijk zullen vrees en ontzag voor ons gaan over genezing, berusting, healing; van onze lichamen en onze zielen, en het opschonen van ons gemoed. Deze psalm kan ons helpen op onze weg, kan ons een reden voor het bestaan geven en ons helpen onze sterfelijkheid onder ogen te zien.
De laatste vers van deze psalm luidt: ‘Zo keer ik terug in het huis van Hem, de Altijdzijnde, zo blijf ik bij Hem, voor altijd.' Deze zin besluit de psalm met een gevoel van troost, maar er zit onrust in: we leven altijd al in Gods aanwezigheid, en daar zouden we ons eigenlijk altijd wel wat meer van bewust moeten zijn.
Awraham Awienoe, ons aller voorvader Awraham, begroef zijn gerespecteerde Sara in de spelonk bij Machpela, net buiten Hebron, het eerste stuk land dat hij zich in het land Israël verwierf. Al onze aartsouders werden daar begraven, behalve Rachel, die werd door Ja’akov begraven langs de weg bij Beth Lechem. Hij richtte een matseiwe, een steen voor haar op, om de plek steeds weer terug te kunnen vinden. Sindsdien begraven wij onze geliefden langs de weg, op ons pad door het leven en wij trekken verder op onze levenstocht.
Wij gedenken …
Wij gedenken allen die van ons zijn heengegaan maar die dicht bij ons hart zijn gebleven. Moge Hij, die de Bron van alle troost en warmte is, levenskracht en genezing geven aan allen die rouwen; mogen wij, door ons gedenken, Uw Naam heiligen in Uw wereld.
Bert Oude Engberink - zondag 17 september / 26 eloel 5777